Étude littéraire: over een opgelegd thema (in casu het woord brevier) in 60 minuten een verhaal van 20 regels schrijven
Jacobus, een jonge leerling schilder, haastte zich door de steegjes van de stad. Hij was op de vlucht. Onder zijn jas had hij het brevier vastgegespt. Het gebedenboek dat de abt bij zijn meester had besteld. Jacobus was blij, verrukt geweest met de opdracht – hij had de miniaturen zo waarheidsgetrouw als mogelijk willen schilderen. Daarom had hij voor het aanmaken van de omslag een vrouw laten komen – hoe had hij anders de zondeval gestalte kunnen geven? De vrouw had zich voor zijn tekentafel uitgekleed – geen letter, bloem, vogel of insect had hij die dag getekend, alleen naar haar gekeken. Ze was na die eerste keer niet meer teruggekomen, hij had om haar verzocht, naar haar gezocht, haar niet teruggevonden. Hoe vaak had hij sindsdien de gebeden gelezen en aan haar gelaat gedacht? Hoeveel dagen om haar gezicht de juiste teint te geven, haar lijf, haar lichaam op papier weer te geven, het te versieren – met strooiranden en acanthusranken? Het brevier was af, maar voor het eerst voelde het gebedenboek als een last – als een vergrijp, een zonde. Alsof hij de miniaturen erin gestolen had. Hij wilde het niet afgeven, niet aan zijn meester, niet aan de opdrachtgever. In het brevier lag zijn ziel besloten. Het brevier was zijn, Jacobus’ gebedenboek geworden – zijn, Jacobus’ gebed aan een onbekende vrouw. Daarom was hij weggevlucht. Hij wilde het brevier, het hartzeer, het verlangen stillen en bedwingen, overwinnen. In de vroegte, nog nahijgend van het lopen, belde Jacobus aan de abdijpoort aan, duwde de abdijdeur open. Hij kreeg een habijt, kreeg een bed in het dormitorium toegewezen. Zijn leven lang zei Jacobus zijn gebeden. Het is daar, in het Augustijner klooster, dat eeuwen later, ingemetseld in een muur, een manuscript gevonden werd – een brevier van ongekende schoonheid, anoniem, niet ondertekend, in de annalen onvermeld.
Het leest als een trein en penseelt een echt tableau vivant ! Prachtig!
🙂