Étude littéraire: over een opgelegd thema (in casu de titel ‘Quelle Chaleur’ en de hitte moet voelbaar zijn!) in 60 minuten een verhaal van 20 regels schrijven
Zomer zon warm heet hitte. Brand gloed vuur. Vlammen. Smeken bidden – smelten. Dat waren mijn eerste associaties toen de lucht uit elkaar spatte en mijn adem zich vermengde met de hitte van wat milliseconden voordien nog de vertrekhal van de luchthaven was. Balie negen – de laatste koele, hitteloze woorden in mijn hoofd. Daarna, verschroeiend, verterend en verzengend: de Apocalyps. Neergeslagen werd ik, op de grond, door iets dat gitzwart, vuurrood en witgloeiend was. Het raasde en het stormde. Het beet en brandde, hapte, bakte, hakte. Mijn kleren drongen in mijn lijf. Mijn huid, elke vezel, elke porie schreeuwde, scheurde, brak en plofte open. Mijn gezicht vloeide en mijn benen, armen, handen smolten samen met wat vlammen, vuurzee, vonken was. Ik verdraag geen zon, geen warmte meer. Wat is warmte meer dan pijn, paniek, ontreddering en verbijstering? Verbastering. Ontmenselijking! Eenzaam en mismaakt ben ik sinds balie negen, ik zoek beschutting voor de dag, voor licht, voor warmte, voor de zon. Beschutting ook voor ziek zijn en voor koorts, voor warm water, een warm bad. Beschutting voor de mensen – ik verdraag hun warme lijven niet, hun warme adem, hun gezweet en hun gehijg. Beschutting voor gezelligheid, een open haard, een open hart, een troostend woord, een warm verhaal. Sinds balie negen voel ik mij geen mens, voel ik geen menselijkheid meer – in mij brandt alleen nog wat het vuur mij heeft gegeven: ingeslikte woede, ongestilde haat.