In mijn refuge voelde de ochtend voor het eerst sinds weken kil aan, ik had bij het opstaan mijn kamerjas omgeslagen en was met mijn kop koffie onderweg – koffie drink ik op de koer. Het ongemak dat mij in de nazomer steeds overvalt was al aanwezig, ik voelde de herfst komen, en de winter met zijn koude, donkere uren die dagen lijken te duren. De bruine briefomslag lag schuin op de mat, driekwart onder de deur door geschoven.
Er stond niets dan mijn voornaam op: Jules. In haastige hanenpoten en met dikke zwarte viltstift neergepend. Geen postzegel, en ook geen afzender. De envelop was niet zoals het hoort in de brievenbus aan de grote baan gestoken. Dat betekende dat iemand ‘s nachts tot aan mijn deur was gelopen, en daar misschien een tijdje in de stille lucht had gestaan. Mijn stille lucht. Wie was dat geweest? Wie wist dat ik hier woonde? Ik wilde met rust gelaten worden – de brief op de mat voelde als een inval, een invasie. Zwijgend raapte ik de bruine envelop van de mat, staarde er even naar en stopte hem dan achter de broodrooster onderin het keukenrek. Ik liep liever zonder de klinkers van mijn koertje op.
— een tijd of tijden later
Ik heb toast gegeten en zit aan de keukentafel. De bruine briefomslag ligt voor mij. Ik wroet in mijn geheugen: dingen die ik voor even heb opzij gelegd blijven blijkbaar voor dagen, weken, maanden, misschien zelfs jaren zoek. Wat zal ik met deze brief die door een schimmige bezoeker werd geschreven doen? Wat er ook mag instaan, denk ik, het kan baarlijk belangrijk zijn: niemand heeft iets nagevraagd of nagestuurd. Ik tuur naar de dikke zwarte hanenpoten. Zou ik het handschrift niet toch kennen? Misschien moet ik het vergelijken met de notities achterop de oude familiefoto’s die ik nog heb, of moet ik door mijn mappen met persoonlijke papieren gaan. Ik heb niet veel uit mijn verleden mee naar hier meegebracht – maar van een ding ben ik zeker: in mijn huidig leven past niets, nada, noppes bij een door de tijd al bijna opgevreten boodschap in een vaalbruine envelop.
Met het topje van mijn duim wriemel ik de lijmrand van de omslag open. In de bruine envelop zit een dubbel gevouwen vel papier, de open kant is over de hele lengte met een stuk tape dichtgeplakt. Eronder staat in drukletters: NIET OPEN DOEN, en daaronder ‘Dag Jules, breng deze brief naar je vader – maar lees hem niet!’ Onder het bericht staat geen naam, geen groet of kus of kruisje. De boodschap zint me niet. Ik steek de brief weer in de omslag, loop ermee over de koer naar het schuurtje en deponeer alles in de oudpapierdoos. Ik heb hier geen zin in. Ik wil hier niet over nadenken. Nu niet en nooit niet. Ik wil een rustig leven en niets of niemand van vroeger over de vloer. Wie mijn vader kent, kent mij, en wie mij kent, kent mij van vroeger, van waar ik geboren ben. Ik denk er niet aan terug te gaan. Niet naar waar ik ben geboren en ook niet naar mijn vader. Never, jamais. Mijn vader zou, dat is zeker, denken dat niet de brief maar ik met leugens kom.
Ik heb in mijn leven veel gelogen tegen mijn ouders. Vooral tegen mijn vader, hoewel al zijn woorden in mijn ogen een verblindend gezag hadden en proberen hem om de tuin te leiden zenuwslopend en pijnlijk was.* Kleine en grote leugens zoals wel of niet een stuk chocola uit de verboden la gepikt, wel of niet van school rechtstreeks naar huis gestapt, wel of niet je huiswerk nagekeken of toch maar – luilak, vuile gozer door je vensterraam geniepig naar de buurvrouw en haar dikke borsten uitgekeken? Mijn ouders, en vooral mijn vader, doorzagen mijn gedrag, ze wisten dat ik loog. Tot ik mij excuseerde, beval mijn vader dan, zou ik van hem en ook van moeder de koude schouder krijgen: geen woord mocht nog met mij gesproken, geen blik nog op mij geworpen, geen bord nog voor mij gedekt. Ik moest huilen en in stukken breken en mij uitgebreid voor mijn bergen leugens excuseren.
Godver, slecht geslapen. Van de bruine briefomslag gedroomd. Ben toch terug gegaan. Belde bij mijn ouders aan. Ma deed open, zei: “Geef hier die brief!”
“Allemachtig, de Brief! Clown, Dwaas, Ellendeling! Flits, Ga, Hol, IJl, Koers, Loop en Marcheer. Nu Onmiddellijk Plaat Poetsen! Quasi Rustig er TussenUitknijpen. VerWijder XenYbenjeZelf onmiddellijk van deze plek!” Zo spreekt mijn brein als ik onder druk sta: in alfabetzinnen. Dus toen ik met bovenstaande zin nog op mijn lippen uit mijn droom opsprong wist ik: van die brief raak je niet zomaar af, Jules, je moet er wat mee – haal hem uit de schuur. Lees wat je moet lezen. Je wil echt niet weer als alfabetmens door het leven.
In de schuur neem ik de briefomslag uit de doos, haal het vel papier eruit en snij de reep tape door. Ik lees de brief, vouw het vel weer dubbel, steek het terug in de bruine briefomslag in de doos en loop over de klinkers van de koer terug naar de keuken – denken doe ik aan de keukentafel. Maar Hela Huh wat is dit? Ik herinner me niet meer wat ik seconden gelezen heb! Opnieuw naar de schuur. Bruine briefomslag, vel papier, lezen, klinkers koer keukentafel. Hela Huh weer is wat ik net gelezen heb uit mijn herinnering weggevaagd. Opnieuw, deze keer neem ik de envelop mee naar binnen. Keukentafel, vel uit de envelop en openvouwen, zinnen, woorden, letters lezen. Opkijken, testen, controleren – en jawel: weer alles stante pede weg, vergeten. Ik weet precies wat dit betekent: Alfabetter is Back. “Indeed en Inderdaad” schettert onmiddellijk zijn stem. “Maar wist je dat ik tegenwoordig ook Andersom kan Alfabetteren en in Olijke Opeenvolgingen kan spreken? Rijmelen heb ik de laatste tijd eveneens flink geoefend, ‘Rust blust en sust en stelt gerust’ is hier een vlijtig voorbeeld van. Mijn nieuwste Vondst is echter ‘Vraag je Vrij’: Hoofd vol zorgen? Vorder of verzoek mij met een enkele letter, want tot uw dienst staat uw vriend Alfabetter!” Alfabetters geschetter galmde als vanouds en weleer in mijn oren, zijn aanwezigheid joeg schemerige schichten door mijn schedelpan. Wellicht duurde het daardoor even voor ik aan de keukentafel vroeg: “Wat moet ik doen, hoe moet het nu verder? Zelf denk ik aan de letter S van Sodemieter allemaal toch op: brief, letters, woorden en ABCgetetter.” “Sjonge, Sjonge,” antwoordde Alfabetter, “Sachtjesaan maar Suffe Snuiter, moe wil zeggen Slapen! Morgen, Morgen Sien we Samen Verder Vriend.”
Ik sliep, maar helaas niet zonder alfabet: de A van alfabeterweter, de B van bah daar is hij weer, de C van ik ben toch geen cadetje meer. De D van ik douw hem in de grond, douw hem de aarde in. De E van Enzoverder enzovoort. De hele nacht ging in mijn hoofd het alfabetgeschetter door. Nu, aan het ontbijt, blijft van dat alles enkel hulpeloze hoofdpijn over, en een ingenieuze inval van de wetenschap: Alfabetter hoort, al lijkt het echt zo, niet bij mij. Alfabetter hoort bij mijn ouders thuis. Per slot van rekening functioneer ik hier in mijn refuge goed en heb geen last van enig alfabet. Het is de bruine briefomslag waarin het vel papier waarop het woord VADER dat het hem doet. Mijn vader was het immers die mij op een dag (hoe lang zou dat geleden zijn) de deur wees en de wacht aanzei: “Het is tijd Snotaap, Sukkel, Stommeling! Ik heb geld op je rekening gestort, daarmee kom je een eind. En voor daarna: TUP – Trek Uw Plan. Want een schande, oneer ben je. Al sinds je geboren bent.” Ik ben vertrokken, wat kon ik anders? Ik liep en liep en liep. Ik wist niet wat ik kon verwachten. Ik wist niet of ik zonder ouders overleven kon. Tot ik in dit huis met koer en keukentafel refuge vond. Hier heerst sussende stilte. Niemand observeert mij hier. Niemand leest mij hier de les. Niemand veinst hier vrede of vernedert hier. Als in flits floep foetsie weg eindigde daardoor hier XYZ goed opgelet het alfabet. Ik weet het nu zekerlijk zeker: als het me lukt de brief te memoriseren, vind ik vast ook een manier om er niet meer onderhuids over te prakkiseren.
Dag Jules,
Het liegen heb je van je moeder en je vader is je vader niet.
Voor wat het eerste aangaat: ik wist dat je de brief zou lezen.
Voor wat het tweede aangaat: ga naar Jean Gavard in Brossac in Frankrijk.
Net als jij stamelt Jean meer dan dat hij spreekt.
Misschien vind je hem – in het leven valt er soms iets in te halen.
Voor mij is het te laat, jij bent misschien nog net op tijd.
Je moeder, ma x
Ik las de brief verscheidene malen, en dan, in zeven haasten omdat ik alfabetter absoluut voor wilde zijn, herhaalde ik onmiddellijk luidop wat ik net gelezen had: Gavard, Brossac, Frankrijk. Onophoudelijk zei ik deze drie woorden almaar op: Gavard, Brossac, Frankrijk. Gavard, Brossac, Frankrijk. Gavard, Brossac, Frankrijk. Ondertussen plooide ik de brief terug in de bruine envelop en liep ermee de weg af naar het dorp. “Stationsstraat, postkantoor!”, viel me tijdens het opzeggen te binnen. Daar aangekomen riep ik: “Snel! Postzegel! Buitenland! Gavard, Brossac, Frankrijk!” Ik kreeg scheve blikken maar ook wat ik nodig had. In hanenpoten schreef ik de drie woorden waarvan ik wist dat ik ze, binnen de kortste keer weer zou vergeten op de bruine envelop. Net op tijd, want daar was hij al. “Afzender”, riep Alfabetter. “Snel de bus in met dat ding”, schreeuwde ik terug!” “Stop, Toe Uilig ventje, Vriendje, Wacht, zet er Moeder Loeder bij en ook een Beleefde Begroeting Bijvoorbeeld Bonjour en Bienvenu Baba Papa.”
— een tijd of tijden later
In mijn refuge voelde de ochtend voor het eerst sinds weken kil en klam aan, ik had bij het opstaan mijn kamerjas omgeslagen en was met mijn kop koffie onderweg – koffie drink ik op de koer. Het ongemak dat mij in de nazomer steeds overvalt was al aanwezig, ik voelde de herfst komen, en de winter met zijn koude, donkere uren die dagen lijken te duren. Bij mijn brievenbus aan de grote baan stond een man. Traag, voorzichtig kwam hij naderbij. Hij had een pen, een schrift, een bruine briefomslag en ook een Nederlands-Frans woordenboek bij. “Bonjour” zei hij en ik antwoordde met “Bienvenu”. Dat was gelogen en hij wist het want hij hield zijn pas in en keerde om, hij gaf mij zijn koude schouder, liep terug naar de grote baan. Daar wees hij de brievenbus aan en riep “Ik skrijf je kou één briev, één briev van Baba, echt eel kau!”
Noot
*pag 47 (pag 44 is een blanke pagina tussen twee boekdelen in), Het leugenachtige leven van volwassenen, Elena Ferrante
Hieronder lees je wat er bij mij uit de pen kroop.
Baba
In mijn refuge voelde de ochtend voor het eerst sinds weken kil aan, ik had bij het opstaan mijn kamerjas omgeslagen en was met mijn kop koffie onderweg – koffie drink ik op de koer. Het ongemak dat mij in de nazomer steeds overvalt was al aanwezig, ik voelde de herfst komen, en de winter met zijn koude, donkere uren die dagen lijken te duren. De bruine briefomslag lag schuin op de mat, driekwart onder de deur door geschoven. Er stond niets dan mijn voornaam op: Jules. In haastige hanenpoten en met dikke zwarte viltstift neergepend. Geen postzegel, en ook geen afzender. De envelop was niet zoals het hoort in de brievenbus aan de grote baan gestoken. Dat betekende dat iemand ‘s nachts tot aan mijn deur was gelopen, en daar misschien een tijdje in de stille lucht had gestaan. Mijn stille lucht. Wie was dat geweest? Wie wist dat ik hier woonde? Ik wilde met rust gelaten worden – de brief op de mat voelde als een inval, een invasie. Zwijgend raapte ik de bruine envelop van de mat, staarde er even naar en stopte hem dan achter de broodrooster onderin het keukenrek. Ik liep liever zonder de klinkers van mijn koertje op.
— een tijd of tijden later
Ik heb toast gegeten en zit aan de keukentafel. De bruine briefomslag ligt voor mij. Ik wroet in mijn geheugen: dingen die ik voor even heb opzij gelegd blijven blijkbaar voor dagen, weken, maanden, misschien zelfs jaren zoek. Wat zal ik met deze brief die door een schimmige bezoeker werd geschreven doen? Wat er ook mag instaan, denk ik, het kan baarlijk belangrijk zijn: niemand heeft iets nagevraagd of nagestuurd. Ik tuur naar de dikke zwarte hanenpoten. Zou ik het handschrift niet toch kennen? Misschien moet ik het vergelijken met de notities achterop de oude familiefoto’s die ik nog heb, of moet ik door mijn mappen met persoonlijke papieren gaan. Ik heb niet veel uit mijn verleden mee naar hier meegebracht – maar van een ding ben ik zeker: in mijn huidig leven past niets, nada, noppes bij een door de tijd al bijna opgevreten boodschap in een vaalbruine envelop.
Met het topje van mijn duim wriemel ik de lijmrand van de omslag open. In de bruine envelop zit een dubbel gevouwen vel papier, de open kant is over de hele lengte met een stuk tape dichtgeplakt. Eronder staat in drukletters: NIET OPEN DOEN, en daaronder ‘Dag Jules, breng deze brief naar je vader – maar lees hem niet!’ Onder het bericht staat geen naam, geen groet of kus of kruisje. De boodschap zint me niet. Ik steek de brief weer in de omslag, loop ermee over de koer naar het schuurtje en deponeer alles in de oudpapierdoos. Ik heb hier geen zin in. Ik wil hier niet over nadenken. Nu niet en nooit niet. Ik wil een rustig leven en niets of niemand van vroeger over de vloer. Wie mijn vader kent, kent mij, en wie mij kent, kent mij van vroeger, van waar ik geboren ben. Ik denk er niet aan terug te gaan. Niet naar waar ik ben geboren en ook niet naar mijn vader. Never, jamais. Mijn vader zou, dat is zeker, denken dat niet de brief maar ik met leugens kom.
Ik heb in mijn leven veel gelogen tegen mijn ouders. Vooral tegen mijn vader, hoewel al zijn woorden in mijn ogen een verblindend gezag hadden en proberen hem om de tuin te leiden zenuwslopend en pijnlijk was.* Kleine en grote leugens zoals wel of niet een stuk chocola uit de verboden la gepikt, wel of niet van school rechtstreeks naar huis gestapt, wel of niet je huiswerk nagekeken of toch maar – luilak, vuile gozer door je vensterraam geniepig naar de buurvrouw en haar dikke borsten uitgekeken? Mijn ouders, en vooral mijn vader, doorzagen mijn gedrag, ze wisten dat ik loog. Tot ik mij excuseerde, beval mijn vader dan, zou ik van hem en ook van moeder de koude schouder krijgen: geen woord mocht nog met mij gesproken, geen blik nog op mij geworpen, geen bord nog voor mij gedekt. Ik moest huilen en in stukken breken en mij uitgebreid voor mijn bergen leugens excuseren.
Godver, slecht geslapen. Van de bruine briefomslag gedroomd. Ben toch terug gegaan. Belde bij mijn ouders aan. Ma deed open, zei: “Geef hier die brief!”
“Allemachtig, de Brief! Clown, Dwaas, Ellendeling! Flits, Ga, Hol, IJl, Koers, Loop en Marcheer. Nu Onmiddellijk Plaat Poetsen! Quasi Rustig er TussenUitknijpen. VerWijder XenYbenjeZelf onmiddellijk van deze plek!” Zo spreekt mijn brein als ik onder druk sta: in alfabetzinnen. Dus toen ik met bovenstaande zin nog op mijn lippen uit mijn droom opsprong wist ik: van die brief raak je niet zomaar af, Jules, je moet er wat mee – haal hem uit de schuur. Lees wat je moet lezen. Je wil echt niet weer als alfabetmens door het leven.
In de schuur neem ik de briefomslag uit de doos, haal het vel papier eruit en snij de reep tape door. Ik lees de brief, vouw het vel weer dubbel, steek het terug in de bruine briefomslag in de doos en loop over de klinkers van de koer terug naar de keuken – denken doe ik aan de keukentafel. Maar Hela Huh wat is dit? Ik herinner me niet meer wat ik seconden gelezen heb! Opnieuw naar de schuur. Bruine briefomslag, vel papier, lezen, klinkers koer keukentafel. Hela Huh weer is wat ik net gelezen heb uit mijn herinnering weggevaagd. Opnieuw, deze keer neem ik de envelop mee naar binnen. Keukentafel, vel uit de envelop en openvouwen, zinnen, woorden, letters lezen. Opkijken, testen, controleren – en jawel: weer alles stante pede weg, vergeten. Ik weet precies wat dit betekent: Alfabetter is Back. “Indeed en Inderdaad” schettert onmiddellijk zijn stem. “Maar wist je dat ik tegenwoordig ook Andersom kan Alfabetteren en in Olijke Opeenvolgingen kan spreken? Rijmelen heb ik de laatste tijd eveneens flink geoefend, ‘Rust blust en sust en stelt gerust’ is hier een vlijtig voorbeeld van. Mijn nieuwste Vondst is echter ‘Vraag je Vrij’: Hoofd vol zorgen? Vorder of verzoek mij met een enkele letter, want tot uw dienst staat uw vriend Alfabetter!” Alfabetters geschetter galmde als vanouds en weleer in mijn oren, zijn aanwezigheid joeg schemerige schichten door mijn schedelpan. Wellicht duurde het daardoor even voor ik aan de keukentafel vroeg: “Wat moet ik doen, hoe moet het nu verder? Zelf denk ik aan de letter S van Sodemieter allemaal toch op: brief, letters, woorden en ABCgetetter.” “Sjonge, Sjonge,” antwoordde Alfabetter, “Sachtjesaan maar Suffe Snuiter, moe wil zeggen Slapen! Morgen, Morgen Sien we Samen Verder Vriend.”
Ik sliep, maar helaas niet zonder alfabet: de A van alfabeterweter, de B van bah daar is hij weer, de C van ik ben toch geen cadetje meer. De D van ik douw hem in de grond, douw hem de aarde in. De E van Enzoverder enzovoort. De hele nacht ging in mijn hoofd het alfabetgeschetter door. Nu, aan het ontbijt, blijft van dat alles enkel hulpeloze hoofdpijn over, en een ingenieuze inval van de wetenschap: Alfabetter hoort, al lijkt het echt zo, niet bij mij. Alfabetter hoort bij mijn ouders thuis. Per slot van rekening functioneer ik hier in mijn refuge goed en heb geen last van enig alfabet. Het is de bruine briefomslag waarin het vel papier waarop het woord VADER dat het hem doet. Mijn vader was het immers die mij op een dag (hoe lang zou dat geleden zijn) de deur wees en de wacht aanzei: “Het is tijd Snotaap, Sukkel, Stommeling! Ik heb geld op je rekening gestort, daarmee kom je een eind. En voor daarna: TUP – Trek Uw Plan. Want een schande, oneer ben je. Al sinds je geboren bent.” Ik ben vertrokken, wat kon ik anders? Ik liep en liep en liep. Ik wist niet wat ik kon verwachten. Ik wist niet of ik zonder ouders overleven kon. Tot ik in dit huis met koer en keukentafel refuge vond. Hier heerst sussende stilte. Niemand observeert mij hier. Niemand leest mij hier de les. Niemand veinst hier vrede of vernedert hier. Als in flits floep foetsie weg eindigde daardoor hier XYZ goed opgelet het alfabet. Ik weet het nu zekerlijk zeker: als het me lukt de brief te memoriseren, vind ik vast ook een manier om er niet meer onderhuids over te prakkiseren.
Dag Jules,
Het liegen heb je van je moeder en je vader is je vader niet.
Voor wat het eerste aangaat: ik wist dat je de brief zou lezen.
Voor wat het tweede aangaat: ga naar Jean Gavard in Brossac in Frankrijk.
Net als jij stamelt Jean meer dan dat hij spreekt.
Misschien vind je hem – in het leven valt er soms iets in te halen.
Voor mij is het te laat, jij bent misschien nog net op tijd.
Je moeder, ma x
Ik las de brief verscheidene malen, en dan, in zeven haasten omdat ik alfabetter absoluut voor wilde zijn, herhaalde ik onmiddellijk luidop wat ik net gelezen had: Gavard, Brossac, Frankrijk. Onophoudelijk zei ik deze drie woorden almaar op: Gavard, Brossac, Frankrijk. Gavard, Brossac, Frankrijk. Gavard, Brossac, Frankrijk. Ondertussen plooide ik de brief terug in de bruine envelop en liep ermee de weg af naar het dorp. “Stationsstraat, postkantoor!”, viel me tijdens het opzeggen te binnen. Daar aangekomen riep ik: “Snel! Postzegel! Buitenland! Gavard, Brossac, Frankrijk!” Ik kreeg scheve blikken maar ook wat ik nodig had. In hanenpoten schreef ik de drie woorden waarvan ik wist dat ik ze, binnen de kortste keer weer zou vergeten op de bruine envelop. Net op tijd, want daar was hij al. “Afzender”, riep Alfabetter. “Snel de bus in met dat ding”, schreeuwde ik terug!” “Stop, Toe Uilig ventje, Vriendje, Wacht, zet er Moeder Loeder bij en ook een Beleefde Begroeting Bijvoorbeeld Bonjour en Bienvenu Baba Papa.”
— een tijd of tijden later
In mijn refuge voelde de ochtend voor het eerst sinds weken kil en klam aan, ik had bij het opstaan mijn kamerjas omgeslagen en was met mijn kop koffie onderweg – koffie drink ik op de koer. Het ongemak dat mij in de nazomer steeds overvalt was al aanwezig, ik voelde de herfst komen, en de winter met zijn koude, donkere uren die dagen lijken te duren. Bij mijn brievenbus aan de grote baan stond een man. Traag, voorzichtig kwam hij naderbij. Hij had een pen, een schrift, een bruine briefomslag en ook een Nederlands-Frans woordenboek bij. “Bonjour” zei hij en ik antwoordde met “Bienvenu”. Dat was gelogen en hij wist het want hij hield zijn pas in en keerde om, hij gaf mij zijn koude schouder, liep terug naar de grote baan. Daar wees hij de brievenbus aan en riep: “Ik skrijf je kou één briev, één briev van Baba, echt eel kau!”
Noot
*Deze hoorde bij één van de opdrachten en komt uit Het leugenachtige leven van volwassenen van Elena Ferrante.